Zelf een verhaal vormen
In de jaren tachtig en negentig werd verhalende kunst in mijn omgeving met een zeker wantrouwen bekeken. Onder andere waren stromingen als conceptuele kunst, postmodernisme en het minimalisme groot op dat moment. Kunst moest vooral ruimte geven aan de toeschouwer om zelf een verhaal te vormen.
Kunstenaar Lawrence Weiner, bijvoorbeeld, gebruikte wel taal in zijn werk, maar beschouwde zichzelf meer als een beeldhouwer. Taal als een middel om een beeld in de geest van de toeschouwer te toveren.
De neo-expressionisten van Die Neue Wilden zetten zich in de jaren tachtig daar weer tegen af. Zij schilderden vet en "lelijk" als tegenwicht tegen de strakke esthetiek van conceptuele kunst en het minimalisme. Hoewel sommige van deze schilders bijna stripachtig schilderden, was het niet per se de bedoeling om een verhaal te vertellen.
Alledaagse (strip)verhalen
Toch denk ik dat gedeelde ervaringen en verhalen een ingang zijn voor mensen om kunst te kunnen waarderen. Bovendien groeide ik op met stripverhalen, waarin beeld en verhaal samenleefden. Dit was zo diep in mij verankerd, dat ik besloot om zelf strips te maken over alledaagse zaken. Ook mijn schilderijen hadden veel weg van strips.
De tijdsgeest werd in de jaren negentig ook meer en meer rijp voor het delen van persoonlijke verhalen, al was die ontwikkeling al langer gaande. Barbara Stok brak in Groningen door met een persoonlijk stripverhaal over haar alledaagse belevenissen. En Art Spiegelman met zijn prachtig getekende ‘Maus’ over de gruwelen van de Holocaust maakte diepe indruk op mij. Ook kwam ik in de ban van de Amerikaanse schilder Philip Guston, die al sinds de jaren zeventig had gebroken met het abstract expressionisme. Hij herontdekte, naar eigen zeggen, vrijheid door een wonderlijke wereld te verbeelden. Hierin beeldde hij zichzelf ook af, somber liggend in bed en zich volproppend met eten. We hadden de sitcom Seinfeld op tv; een serie over de alledaagse beslommeringen van een stel New Yorkers.
Wat als
Toen ik vervolgens begon te flirten - meer kan ik het niet noemen - met het Boeddhisme, hechtte ik weer minder waarde aan verhalen. Zoals ik het Boeddhisme begreep, is er een werkelijkheid buiten de taal. Op zichzelf een mooie denkoefening: wat als ik geen woorden gebruik, wat als mijn innerlijke stem zwijgt, wat ervaar ik dan? Wat zie ik dan? De vraag ‘hoe ziet iets eruit als’ is een machtige vraag volgens Philip Guston; alleen mocht ik dat niet van mijzelf vertalen naar een verhaal. Ik vatte dit alles dus tamelijk dogmatisch op, wat begon te knellen, omdat ik zin had om verhalen te vertellen. Wat als verhalen een belangrijk onderdeel zijn van onszelf? Wat als verhalen net zoiets zijn als eten, drinken, lucht en vriendschap?
Evolutie
In deze gedachte werd ik gesterkt door het boek Sapiens geschreven door Yuval Noah Harari. Volgens Harari is het vertellen van (grote, verbindende) verhalen een evolutionaire voorsprong die de moderne mens had op andere mensachtigen. Zoals ik het begrijp, vormen we ons leven door verhalen te vertellen over zaken die niet tastbaar zijn, maar waar grote groepen mensen zich achter kunnen scharen. Denk daarbij aan religie, politieke opvattingen of economie. Zij bestaan niet buiten onze verhalen, maar zijn van grote invloed op ons leven.
Veranderkracht
Er zijn genoeg voorbeelden te vinden hoe snel een nieuw verhaal iets kan veranderen. Sla de geschiedenisboeken er maar op na. Verhalen hebben dus veel ‘veranderkracht’. En ik vraag me af: welke wat-als-vragen zouden we ons nu moeten stellen?
Comments